Op de Golven van het leven
Een Sri Lankaanse vriend van mij is visser op de Indische Oceaan. Als de avond gaat vallen, dan steekt hij met zijn boot, gevuld met vrienden van wal en varen dan zover, dat ze de kustlijn nog net kunnen zien. Als het eenmaal donker is, dan ontsteken ze olielampen, deze schommelen door de deining van het water vlak boven de golven en dat heeft op vissen een mysterieuze aantrekkingskracht. Dan gaan de netten uit en is het wachten en wachten, niet te hard praten en turen naar de kurken drijvers van de netten, die in de schemering van de lamp mee dobberen, kijken of daar al beweging in komt. Als er nauwelijks of niets gevangen wordt, dan slaat de somberheid toe. Op het strand staan immers de familieleden te wachten wiens dagelijks brood ook afhankelijk is, van hun vangst. De één maakt de vissen schoon en de ander sorteert ze, want dadelijk begint op het strand de verkoop en moet alles gereed zijn. Zo hebben alle mannen en vrouwen een taak. Kinderen kijken vaak toe om het vak te leren.
Er zijn vissers op een meer in Israël waar ik vaak ben geweest, een meer met verschillende namen, dat van Tiberias, van Galilea of het meer van Genezareth. Er is door de eeuwen heen veel aan de omgeving van het meer verandert, maar de kustlijn is nog precies dezelfde, zoals Jezus het zag, evenals de stormen en de valwinden, die daar plotseling op kunnen opsteken. Stel dat je daar visser bent, de hele nacht heb je netten uitgegooid, tevergeefs. Je bent moe, doodmoe en je collega’s al niet minder. Je vaart op de kust aan met een lege boot en de familie en vrienden op het strand hebben het in de verte al aan je houding gezien. We kunnen werkloos naar huis. Misschien stellen ze zich zwijgzaam de vraag of ze niet hebben liggen slapen in hun boot. Ze moeten nota bene naar dat kleine stukje strand, waar uitgerekend die vreemde man staat. Een ander strand is daar niet, de rest zijn rotsen waar jouw boot schade oploopt als je er in de buurt komt. Maar daar staat een vreemde man. Hoe lang duurt het daar nog? Wij moeten daar zijn! Niets gevangen, hoe is het mogelijk en van pulsvisserij had men nog niet gehoord en van de treurige bijvangsten, zoals voor de kust van Schiermonnikoog, al evenmin. Op het strand zagen ze temidden van de massa een man staan. Toen ze met de boot naderbij kwamen, begon het langzaam door te dringen, wie het zou kunnen zijn. Over deze man gingen zulke vreemde verhalen door de landstreek, over zieken en vreemde genezingen, over bezetenen, over doden en hun hernieuwde leven zelfs. Wat zouden wij er veel voor over hebben om die Ene te mogen zien zoals discipelen Hem daar aan het strand zagen.
In de middeleeuwen werd een document ontdekt van éne Lentulus, een Romeinse stadhouder in Palestina, hij schrijft over Jezus aan de senaat van Rome. Het lijkt op een ooggetuigenverslag. Hij beschrijft Christus, zoals ik het ook graag in mijn gedachten invul, als een indrukwekkende verschijning, die vrees en liefde opwekt. Er volgt dan een mooie omschrijving van zijn haar, zijn baard en gelaat. Zijn voorhoofd wordt beschreven als ‘kalm en mooi’. Zijn voorkomen wordt beschreven als eenvoudig en licht, maar het mooiste is de uiteindelijke samenvatting zoals de psalmist schrijft: ‘De schoonste onder de mensenkinderen’. Dat strandje is er vandaag de dag nog net zo, niet zo heel breed, er kunnen misschien 500 mensen zitten.
Het publiek is dan zo talrijk, dat Hij in de boot stapt. Nog voordat ze hun boten aan land konden trekken, loopt Hij op hun boten af. Hij stapt in één van de boten. Wat zullen de vissers gedacht hebben? Best brutaal, maar misschien wil Hij brood met ons delen, je weet maar nooit. ‘Vertel ons over het woord van God!’ Wie riepen dat eigenlijk? Ongeletterde mensen, vast wel. Mensen, die het Romeinse juk zat waren, analfabeten, armen, slaven misschien zelfs. De Messias zou komen, maar wanneer? Het rijk Gods, dat God het voor het zeggen heeft, laat het in Godsnaam nu al aanbreken. Hij praat over het Rijk van de Eeuwige, alsof het voor het grijpen ligt, alsof het aanstaande is. Maar dan draait Hij zich om, ‘Vaar naar het diepe!’, beveelt Hij. Hun argumenten hadden kunnen zijn: De hele nacht zijn wij aan het werk geweest, we willen naar bed. ‘Vaar naar het diepe!’ Ze hadden kunnen tegenwerpen: ‘U mag dan veel van het Rijk Gods weten, maar U bent toch van een herdersfamilie, wat weet U van vissen? Dat is ons vak!’ ‘Vaar naar het diepe!’ Ze zetten koers naar het midden van het meer waarover Google mij vertelde, dat het daar 48 meter diep is. En plotseling noemen ze Hem ‘Meester’. De zon schijnt fel, een ongunstiger vis – uur kun je je niet voorstellen. Ze stribbelen nog wat tegen: ‘Heer, de hele nacht zijn wij……………, maar als U het zegt’. Dat heeft iets van: als het niks gaat worden, wij hebben er geen schuld aan, wij niet! De omstandigheden lijken zo ongunstig mogelijk, er is echter één groot verschil, ze hebben nu de Here Jezus aan boord. Maar wat weet Hij van vissen, wat heeft Hij weet van de golven van ons leven? En dan komt er beweging in het water, de netten dreigen te scheuren en Jezus lijkt even buiten beeld te geraken. Dan komt langzaam het bewustzijn, dat de man aan het strand Jezus zou kunnen zijn. De zon schijnt, de omstandigheden zijn nog slechter dan in de nacht – veel slechter. Snel zwaaiden ze naar de kant: ‘Jakobus, Johannes, kom helpen!’
Ze vergaten Hem even, totdat, totdat! En pas dan gaan ze door de knieën: ‘Ga weg van mij, Heer, want ik ben een zondig mens!’ Simon zegt het en wat is dat een wijsheid, wat een rijkdom als je jezelf in het licht van de Messias zo ziet. Zijn wij wel zondig dan? Godfried Bomans zei het al eens in al zijn wijsheid: ‘Zij die van zichzelf zeggen, dat ze een goed en zuiver geweten hebben, hebben ook tevens last van een slecht geheugen’. Ieder die daar aan dat strand geweest zou zijn, had voor Jezus door de knieën kunnen gaan en zeggen: ‘Heer, ga toch weg van mij, wat zoekt U bij mij? ‘Heer, want ook ik ben een zondige mens!’ Ontzetting maakte zich meester van Simon en van de anderen die erbij waren. Over het woord ‘ontzetting’ daarover zegt Google, dat is: schrik, verslagenheid – met stomheid geslagen – bang – ja, heel erg bang. ‘Weest niet bevreesd, weest niet bang!’
En dan zegt Hij, dat ze vissers van mensen zullen worden, wat moet je dan vangen, wat is er te vangen en hoe moet ik dat doen? Het gaat om de ziel, maar wat is de ziel dan toch? Ik was er ooit getuige van dat enkele kinderen hadden gekeken naar een overleden familielid. Geruisloos kwamen ze de kamer binnen, waar ik met de volwassen nabestaanden koffie dronk en de uitvaart besprak. Ik vroeg aan één van de kinderen: ”Wat is de geest van je overleden familielid, wat is de geest?” Een kind dacht na en zei toen: “De geest, dat is zijn geschiedenis, dat is zijn karakter”.
Soms gaan onze gedachten terug over de golven en de deining van ons leven. De geschiedenis is één van de zaken, die wij zeker weten. Maar nu wij nog geschiedenis kunnen schrijven, naar wij bidden D.V. tot in lengte van vele jaren, hopen wij dat ons karakter zo aantrekkelijk is, zodat het anderen tot nadenken stemt.
Moge de Geest, die zo Heilig is, ons dan ook aansturen op de golven van het alledaagse, zodat ook anderen zich gevangen mogen weten door het woord en de Geest van Hem, die ooit op diezelfde boot sprak over het Rijk van God.
Em. Pastoor. Theo L.M.M. van der Sman
3 maart 2019