Meditatie tijdens de bijeenkomst Zingen onder de Peperbus op zondag 26 februari 2023 rond de betekenis van de ontmoeting
Rossum is het mooie dorp waar ik woon. Het ligt ergens verscholen in Twente, bekend van de opnamen in de serie van jaren her, ‘Van jonge leu en oale groond’. Rossum is een dorp waar men veel van elkaar weet en er is weinig dat men ontgaat. Ik heb twee gasten in huis. Het zijn vluchtelingen, waarvan één uit Oekraïne komt. Ik heb ze wat leefregels gegeven, want een pastorie, is als een glazen huis en als mijn huisgenoten zich daaraan houden, dan heb je de dorpsgenoten helemaal mee, dan herleeft de oude Twentse noaberplicht weer. Want, weet je het nog, we zongen het al op school als kind al: ‘Tussen Keulen en Parijs, ligt de weg naar Rome, en al wie met ons mee wil gaan, die moet onze manieren verstaan, zo zijn onze manieren, zo zijn onze manieren, manieren, zo zijn….
Met mijn twee huisgenoten reed ik, in het kader van de kennismaking afgelopen zomer, door het Twentse land en we bezochten het nabijgelegen Ootmarsum. Met iemand van de VVV, hadden we een rondleiding door dit stadje. We sloten ons aan bij een groepje, nadat ik netjes betaald had. Ik zeg nog maar een keer stad, want in heb ontdekt, dat de Ootmarsummers op zijn Twents: de leu van Oatmöske, het niet leuk vinden, als je Ootmarsum een dorp noemt. Bent u wel eens in Ootmarsum geweest? We liepen met een groep achter de rondleider aan, door de nauwe straatjes van de oude stad. We kwamen bij één van de waterputten, en de VVV-meneer vroeg ons: ‘Heeft u enig idee waarom de randen van de waterputten in onze stad zo uitgesleten zijn?’ Niemand wist het, en toen kwam het verrassende antwoord: de vrouwen namen in die tijd in hun emmers ook de messen mee. De messen werden geslepen aan de randen van de putten. Het was bij de put een plaats van ontmoeting. Hier kwamen mensen samen, tijdens het water halen en messen slijpend werden de laatste nieuwtjes uitgewisseld. Het zal vast wel zo gegaan zijn: ‘Heb je het al gehoord? Die is alweer zwanger, en die is ernstig ziek, en die is overleden, die is in het ziekenhuis, en die, heb je het nog niet gehoord dan?’ Ze zeggen dat die vreemdgegaan is, op zijn Twents, Hij heeft onder het draad door gegeten, een andere manier om te zeggen dat iemand vreemdging. Als Rotterdammer waag ik mij er niet aan, om het in de Zwolse basiliek in het Twentse dialect te zeggen.
De nieuwtjes in de tijd van Jezus, werden toen ook al uitgewisseld bij de stadspoorten, op het tempelplein, bij de olijfpersen, bij de bronnen, bij de waterputten, of zoals bij de put waar Jacob, waar de Aartsvader van de Joden nog uit dronk net als zijn kinderen en zijn vee. Jacob, u weet wel, die gevochten heeft met een engel en misschien ook wel met zijn eigen geweten. Ik doe mijn ogen op een kiertje en zie het gebeuren: Maar kijk, zie dan? Daar komt een vrouw aan, het zesde uur, twaalf uur in de middag. Het gebeurde op misschien enkele honderden meter van de stad Sichar, het huidige Nablus.
Daar bij de stad Sichar, stond een heiligdom van de Samaritanen, dat honderdvijftig jaar voor de geboorte van Christus door de Joden werd verwoest. Het heiligdom stond op de top van de berg Gerazim. Kijk nog eens goed, want er zit een Man bij de waterput. De vrouw kijkt hem niet eens aan. Alle vrouwen zijn weg, dat had ze in haar hart waarschijnlijk ook gehoopt. Op het heetste moment van de dag, anders durfde ze niet te gaan, angstig voor blikken die haar wel konden doden, de vreemde stilte die kon vallen, als ze bij het gezelschap van vrouwelijke dorpsgenoten zou gaan zitten. De man is zichtbaar vermoeid. Hij kijkt haar aan, maar ze houdt haar hoofd afgewend. Samaritanen waren deels half Joden. Het was een mengvolk. Dat was voor veel Joden erger, dan een heiden zijn. Veel Joden in die tijd zouden het niet in hun hoofd halen om water te vragen aan een Samaritaanse, want haar kruik was onrein en het water dus ook. Maar Hij zei: “Vrouw, heb je soms wat water voor mij?” “Hoe kunt U dat aan mij vragen?” En in de eerste zinnen laat de schrijver Johannes niet voor niets drie keer het woord ‘Samaritaanse’ vallen. “Geef Mij wat te drinken!’’ De leerlingen waren weg. “Hoe kunt U dat vragen, aan mij?” Ze had kunnen zeggen: “Kijk, ik ben van daar, van die stad Sichar, ik hoor hier thuis, ik ben een Samaritaanse, hoe kunt U het vragen, aan mij?” Ze is verbaasd en misschien klinkt er verontwaardiging in door. Het zegt dat er voor de ont-moeting met Jezus geen stappenplan nodig is. Hij stapt over alles heen, wat wij als barrière zien en zouden verwachten, zomaar midden op de dag van je leven, als je alleen bent, als je je alleen gelaten voelt en op een plaats bent, op een terrein bent, waar je Hem niet zou verwachten. Het doet mij denken aan het moment, wanneer Onze Lieve Heer dodelijk vermoeid aan een kruishout hangt. De evangelist Johannes is de enige die dat vermeldt Daar komt in feite die vraag van de waterput weer terug, op Golgotha: “Ik heb dorst”. Misschien heeft Johannes, toen hij over de kruisiging schreef, wel teruggedacht aan de eenzaamheid bij een waterput. Jezus die dorst heeft, zo kwetsbaar, zo klein en toch zo groot, zo hulpbehoevend, terwijl Hij alle macht heeft in de hemel en op aarde. Die vraag bij de put, die bron werd, zo menselijk, een beetje water. ‘Hij had u levend water gegeven als U erom had gevraagd’, staat geschreven. ‘Heer, U heeft geen emmer en de put is diep, waar denkt U water vandaan te halen?’ Misschien merk je Jezus niet op in je leven, gaan de dagen voorbij, zonder dat je Hem ziet of iets merkt. Misschien zit Hij gewoon wel naast je, bij de waterput van je leven en wil Hij jou ont-moeten. Als niets meer moet, is er dat ont-moeten en als niets meer moet, mag jij er zijn. Als niets meer moet, is alles mogelijk, dan doet ont-moeten nimmer pijn.
Bekijk het eens op You Tube: ‘Jezus and the outcast women at the well’, zo mooi en zo levensecht gespeeld. Maar daar in die film noemt de man die voor Jezus speelt, de namen van alle mannen die de Samaritaanse had gehad, en haar mond valt open. En dan zegt Jezus, net als in het Evangelie, dat Hij de Messias is. De allereerste keer zegt Hij dit. Hij bekent dit en dan nog wel aan een vrouw die uitgespuugd werd door haar omgeving, die men als een paria behandelde. Zij mag als eerste delen in dat geheim van de eeuwige bron; ‘Ik weet dat de Messias, de Gezalfde komt’, zegt ze. En Jezus zegt: ‘Dat ben Ik, die met u spreekt’.
Wij zingen en musiceren wat af onder de Peperbus, maar kom en ga mee naar de waterput. Laten we zien of er iemand is die dorst heeft. Laten we zien of er iemand is die vermoeid is, moe is geworden in ons leven – moe geworden van het leven? Want echt ont-moeten laat sporen na, een echte ontmoeting laat sporen na. Laten we gaan kijken met onze ogen en zien met onze ziel. In de kloosters gesticht door Moeder Theresa, staat naast de kruisbeelden geschreven; Ik heb dorst. Ieder die het leest wordt eraan herinnerd het goede te doen, voor de Heer te doen, dus ook voor onze naaste in een ont-moeting. Diezelfde Moeder Theresa, toen ze met haar werk begon in de miljoenenstad Calcutta in India, zag toen iemand voor de eerste keer in haar leven langs de kant van de weg liggen, en ze riep: “Eindelijk heb ik je gevonden, eindelijk!” Jaren later merkte een journalist tijdens een interview op: “Maar zuster Theresa, dat werk dat u met uw zusters doet, is toch niet meer dan een druppel op een gloeiende plaat?” Haar antwoord echoot misschien nog wel eeuwen na. “Ik doe mijn werk niet om beroemd te worden, maar om trouw te zijn”. Laten wij trouw zijn en open staan voor de bron die Hij is en ont-moeten, en zingen: Al mijn zonden, al mijn zorgen, ik neem ze mee naar de rivier. Heer, vergeef mij, en genees mij. Vader, ont-moet mij hier.